1990 – 1999
Meestal voel ik mij ontzettend eenzaam. Ik ben genoeg getraind om niet verdrietig te worden. Die eenzaamheid is die van de kunstenaar, als hij helemaal op zichzelf wordt teruggeworpen. Hevig zoek ik naar een punt om me uit die eenzaamheid te kunnen trekken. Mijn eenzaamheid als kunstenaar dwingt mij het alleen-zijn te ontkomen door te werken.
Terwijl het enorme verdriet over de dood van zijn kinderen leidde tot vaak enigszins lieflijke schilderijen, met door de omstandigheden door vrienden aangereikte bespiegelingen over engelen, werk dat vooral een functie had als balsem voor de ziel, bleef hij in zijn beelden de wereld tegemoet treden.
Naar aanleiding van de gruwelijke toestand in België, met de ontvoering van en moord op meisjes, – de naam van de dader wordt hier bewust niet genoemd, dat zou teveel eer zijn-, begon hij aan een groot houten beeld met als thema het verdriet van de vrouwen en moeders die hun kind op zo’n vreselijke manier verloren.
Het thema verlamde hem tegelijkertijd zo dat hij er niet verder aan kon werken. De zo mogelijk nog gruwelijker en in elk geval veel omvangrijker verkrachting van en moord op vrouwen en meisjes in de Balkanoorlogen dwongen hem innerlijk een daad te stellen die op zijn weg lag: het beeld werd opnieuw aangevat en uiteindelijk gepolychromeerd, nu met als titel ‘De vrouwen van Srebrenica’.
Zijn al veel eerder in werk neergeslagen engagement met vluchtelingen en ander onrecht kreeg hier een culminatiepunt.
Lees meerDe Van Arskerk in Geleen had hem al eerder de mogelijkheid geboden zijn eigenheid, door Fred van Leeuwen in zijn boek over de kunstenaar ‘Eggenheid’ genoemd, ten volle te manifesteren. Zijn laatste kerkelijke opdracht.
Een tentoonstelling in Maastricht waaraan hij veel energie gaf in zijn laatste volle levensjaar, met de bijbel als thema, leidde tot de conclusie dat allen de vrouw de kunst nog kon redden.
In al die processen van eigen rouwverwerking, en die van anderen, waarvoor hij zich actief inzette, bleef de grafiek zijn houvast: het steken van een linosnede had een hoge contemplatieve component. In de film waarvoor Maurice Nijsten in het najaar van 1999 de eerste beelden schoot zegt Eggen dat hij als schilder is begonnen en als schilder zal sterven. Toch zijn zijn allerlaatste werken een aantal lino’s die hij kort voor zijn dood begin 2000 opzette, wat niet wegneemt dat op zijn schildersezel een onafgemaakt werk achterbleef dat overigens paste in een reeks waarin hij, mede door een aantal aanvallen op zijn brein in de vorm van tia’s, de wereld na déze wereld verbeeldde. De kroniek van een aangekondigde dood.
Eerder al, in 1994, had een lichte hersenbloeding hem het voor een beeldhouwer essentiële zicht in een van zijn ogen voor een groot deel benomen. Zijn zoon Frans, die zich kort daarna ontpopte tot beeldhouwer, ging voor hem beelden voorkappen, maar in de praktijk kwamen er vooral zeer gestileerde, eerder met de vijl dan met de beitel vormgegeven beelden onder zijn handen vandaan, in combinatie met het gebruik van kleur. Sterker nog, ettelijke oudere beelden werden alsnog gepolychromeerd: de schilder nam het over van de beeldhouwer. Nieuw was dat niet, want terugkijkend blijkt hij dat zijn hele productieve periode, ruim 50 jaar, gedaan te hebben.
Maar opnieuw, ‘als schilder zal ik sterven’.
Werk
Documenten
Hierna volgt een selectie uit foto’s, teksten, krantenberichten, recensies, uitnodigingen en affiches van exposities om het leven en werk te illustreren.